Spelende priesters
Priesters en spelen, een merkwaardig combinatie op het eerste gezicht. Maar in de praktijk kan dat heel goed samengaan. Enkele gedachten naar aanleiding van het boek van Stefan Paas Vreemdelingen en priesters, Christelijke missie in een postchristelijke samenleving (2015).
Het was het blog van Jan Wolsheimer die me aanzette dit stuk te schrijven. Hij vroeg zich af of het boek van Stefan Paas en mijn boekje niet tegenover elkaar staan.
Priesterkerk
Allereerst, Vreemdelingen en priesters is een geweldig goed boek. Voor het eerst dat op een grondige wijze het idee van de christen als minderheid wordt uitgewerkt. Dat gebeurt niet alleen grondig, maar ook overtuigend omdat het theologisch en bijbels goed verankerd is en niet wegduikt voor sociaalwetenschappelijke inzichten. In het kort zijn de conclusies van Paas: vreemdelingschap, het leven als een minderheid, is de natuurlijke positie van christenen. Geloven gaat niet alleen, gemeenschappen zijn daarbij essentieel. De gerichtheid van kerken dient niet te zijn op kerkgroei of of om het moreel beter doen. Nee, missionair zijn heeft een priesterlijke trek: als geloofsgemeenschap bid je voor én namens de (seculiere) omgeving en representeer je die omgeving bij God en vice versa.
“Een priesterlijke kerk kan nederig erkennen dat de postchristelijke wereld in haar geradicaliseerde postchristelijke moraliteit het vaak ‘beter’ doet dan zij. Zij kan dit blijmoedig toegeven en uit naam van Gods wereld een God danken die de wereld niet kent. Daarmee komt de missionaire spiritualiteit op een grondtoon van dankbaarheid.” (p.228).
Dit boek is wat mij betreft verplichte kost voor iedereen die nadenkt over de kerk en over zending en evangelisatie.
Parallellen
In tegenstelling tot Jan Wolsheimer zag ik vooral paralellen tussen Vreemdelingen en priesters en De spelende kerk. Twee kernpunten komen in beide boeken, vanuit een verschillend perspectief terug. In de eerste plaats de grote rol die geloofsgemeenschappen spelen. Stefan Paas zet dat ook heel krachtig theologisch neer: “Heil is het herstel van de gemeenschap” (210). Geloof is niet iets individueels, het is collectief en krijgt vorm in een bredere lokale gemeenschap die niet los staat van plaats en tijd. De achtergrond van de Bijbel is ook dat denken in gemeenschappen. Paas noemt net als ik dat kerken niet te groot moeten zijn, dat maakt echte gemeenschap lastig. Het tweede is de betrokkenheid van de geloofsgemeenschap op de buurt. Daarvoor gebruikt Stefan Paas het verrassende en mooie beeld van de priester. Helaas heb ik dat wat prozaïscher omschreven. Maar ook ik benadruk dat kerken niet voor de buurt wat moeten doen, maar ook mét en tegelijkertijd voor de buurt moeten bidden.
Resultaatgericht spelen
Wellicht dat mensen door de titels van beide boeken op het verkeerde been worden gezet. Spelen en priesters is op het eerste oog een wat merkwaardige combinatie. Echter, het Vreemdelingen en priesters biedt behoorlijk wat speelruimte en roept daartoe ook op. In de eerste twee hoofdstukken van De spelende kerk wijs ik op het feit dat geloofsgemeenschappen anders zijn, iets tegendraads hebben. Iets priesterlijks zou het goede woord zijn.
Wat misverstanden kan oproepen is de nadruk van Paas op het feit dat kerken zich niet moeten richten op kerkgroei of transformatie van de samenleving en de ondertitel van De spelende kerk luidt: hoe geloofsgemeenschappen de wereld veranderen. Mijn pleidooi is niet dat kerken de wereld moeten veranderen, maar ik wilde laten zien hoe kerken dat doen, soms als een soort onbedoeld bijproduct van hun kerk-zijn. Overigens, de grootste vraag die ik bij het boek van Stefan Paas is of hij afkeer van resultaatgerichtheid niet te fors aanzet.
Paradoxen
Er is dus wel een bepaalde spanning tussen gericht zijn op resultaat en resultaat als vrucht van het kerk-zijn. Een spanning die ook merkbaar is in het woord spelen. Aan de ene kant heeft dat wat onbevangens, gewoon lekker spelen. Aan de andere kant: spelen doe je ook om te winnen. Dat paradoxale zit ook in de titel ‘Vreemdelingen en priesters’, maar komt in de rest van het boek ook vaak terug. Zonder dat Paas dat expliciteert overigens. Dat paradoxale mag de kerk wel wat meer stempelen, niet of-of maar en-en. Dus laat die priesters maar spelen.